Slaven bewerken koffie ca 1850
Elmina In 1637 veroverde de WIC Elmina op de Portugezen, een belangrijke handelspost aan Afrikaanse westkust, in het huidige Ghana (Zie blauwe marker hiernaast). Dit zou het belangrijkste aanvoerpunt worden voor de Nederlandse slavenhandel van Afrika naar de koloniën in het Caraïbisch gebied. De tot slaafgemaakten werden niet alleen in Elmina, maar langs de hele kust van West-Afrika gekocht van Afrikaanse vorsten en slavenhandelaars. In de periode 1675-1800 werden naar schatting ruim 220.000 tot slaafgemaakten door Nederlandse schepen vanuit deze Slavenkust naar de plantages in het Caraïbisch gebied verscheept.
Veel tot slaafgemaakten hadden bij aankomst aan de kust al een lange reis achter de rug en zaten zij al enige tijd opgesloten in een slavenmagazijn van de WIC. De sterfte tijdens de overtocht varieerde sterk, gemiddeld overleefde ongeveer 13% de oversteek niet. Dat gold ook zo voor de bemanning,
Herkomst De tot slaafgemaakten kwamen ruwweg uit vier verschillende gebieden in Afrika. In Suriname werden zij aangeduid met bijvoorbeeld de 'Papa' (uit de buurt van Elmina), de 'Loango' (uit Congo), de 'Mandingo' (uit Sierra Leone) en de 'Kormantijnen' (uit Niger). Zie hier een door J. Postma in 1990 opgesteld overzicht (The Dutch in the Atlantic slave trade, 1600-1815. Cambridge etc.: Cambridge University Press).
Elke groep had een eigen taal en cultuur. Ook binnen één groep werden nog vele verschillende talen gesproken. Eenmaal aan de Wilde Kust aangekomen werden zij verkocht en verdeeld over de honderden plantages aldaar.
Een ware Babylonische situatie, waarin in rap tempo nieuwe talen ontstonden uit ingrediënten van de talen van de lukraak samengevoegde tot slaafgemaakten en hun Europese opzichters.
Culturele adaptie Zij die als eersten op een plantage aankwamen vormden met elkaar een nieuwe taal en cultuur. Zij die later aankwamen waren altijd met kleinere aantallen en pasten zich daarom aan aan de cultuur van de meerderheid. Zo kan het dat de invloed van de Papa's (uit Elmina en omgeving) in Suriname het grootst is gebleven, ondanks de grotere toestroom uit de andere gebieden in Afrika. In andere regio's lag deze verhouding anders: in Berbice bijvoorbeeld hadden de Kormantijnen een grotere invloed op de cultuur dan de Papa's.
Ook op het gebied van de religie en de muziek ontstonden nieuwe mengvormen. Zo hadden alle Afrikaanse groepen een eigen goden- en geestendomein. Alleen: niemand wilde de eigen goden en geesten opgeven. De in de loop van de tijd gevormde winti-religie is een samenvoeging van de goden en geesten uit alle vier de Afrikaanse regio's. De tegenwoordige Winti bevat nu zelfs goden en geesten vanuit de Inheemse religies en uit het Christendom.
De Marronculturen en -talen Vanaf 1740 liepen steeds meer tot slaafgemaakten weg om met elkaar een nieuwe vrije gemeenschap in de jungle te vormen. Vooral zij die net waren aangekomen (de 'zoutwaterslaven') besloten tot marronage. Vanaf 1762 sloten de Marrons vredesverdragen met de koloniale overheid en konden zij zich definitief vestigen aan de bovenloop van de Surinaamse rivieren. Daar ontwikkelde elke groep Marrons haar eigen taal en cultuur, en die verschilde van die van de andere Marrongroepen omdat die van andere plantages kwamen en een andere Afrikaanse oorsprong hadden.
Marons en Creolen De nazaten van Afrikaanse tot slaafgemaakten in Suriname kunnen in twee hoofdgroepen worden ingedeeld: de creolen en de Marrons. De Marrons zijn de nazaten van de weggelopen tot slaafgemaakten. Hun voorouders kregen vooral nageslacht met andere Marrons, en in een enkele keer van een Inheemse man of vrouw. De term creool (komt uit het Spaans) wordt gebruikt voor iemand die in de kolonie is geboren, los van de herkomst van de ouders. In de praktijk wordt iedereen in Suriname met Afrikaanse genen (en geen Marron) als creools aangeduid. Vrijwel alle creolen in Suriname hebben ergens een Europese, Joodse, Inheemse of Chinese voorouder.
Volgens de definitie van het woord creool zou je ook de nazaten van de Hindostanen en Javanen die in Suriname zijn geboren creolen kunnen noemen, maar dat is in Suriname niet het geval. Zij blijven 'Hindostanen en Javanen' heten, of ook simpelweg 'Aziaten'. Het gebruik van de termen Creool, Marron, Hindostaan, Javaan en Chinees geeft aan dat er nog steeds belangrijke culturele verschillen bestaan - en dus in stand werden gehouden - tussen de verschillende bevolkingsgroepen.