Jodensavanne (Benoit 1829)
Eerste vestiging Samen met Engelsen, onder leiding van Willoughby, kwam rond 1640 een eerste groep joodse planters mee vanuit Barbados naar Suriname. In 1652 volgde een grotere groep. In die tijd was Engeland voor joden niet toegankelijk, maar op de Engelse Caraïbische eilanden mochten zij zich wel vestigen. Zo was er een Engels-joodse groep van Spaans-Portugese afkomst op Barbados neergestreken. Daar konden zij zich relatief vrij bewegen en storten zij zich op het verbouwen van suiker met de inzet van Afrikaanse tot slaafgemaakten, iets wat enkelen van hen mogelijk in Brazilië al in praktijk hadden gebracht. Maar Barbados is een klein eiland en in 1600 was vrijwel alle grond vergeven. Vandaar dat zij met Willoughby , met medeneming van hun tot slaafgemaakten, meetrokken op zoek naar 'vrije grond'. De Engels-joodse planters vestigden zich met hun slaven aan de linkeroever van de Surinamerivier, zo'n 70 kilometer landinwaarts, ongeveer waar nu het strandbad Overbridge ligt, in het vroegere Toorarica. In Suriname kregen de joden van de Engelsen formeel de vrijheid om hun eigen cultuur te belijden.
Braziliaanse uittocht Toen in 1654 de Portugezen het noorden van Brazilië weer veroverden - na dertig jaar Nederlands gezag - konden de Sefardische joden die zich daar hadden gevestigd na hun vlucht uit Spanje en Portugal daar niet blijven. Onder leiding van David Cohen Nassy vertrok een groep naar de Cayenne-rivier in Frans Guyana. Nassy was daartoe eerst naar Nederland gereisd waar hij toestemming kreeg om in Cayenne een joodse kolonie te stichten. Lang hielde zij het daar niet vol, al snel na de verovering van Cayenne door de Fransen in 1664 voer hij met circa 200 joden door naar Suriname waar zij zich rond de Cassiporakreek vestigden, zo'n 70 kilometer ten zuiden van Paramaribo. Er ontstond daar, eerst onder Engels bewind en later onder de Nederlanders, een grote joodse plantagekolonie, of 'natie' zoals zij dat zelf noemden, met naar schatting 600 joden en 9000 Afrikaanse tot slaafgemaakten.
Jodensavanne In 1685 werd op een heuvel bij de Cassiporakreek een joodse synagoge gebouwd. De fundamenten van die synagoge, getuigen samen met enkele honderden grafstenen, nu nog van de eens omvangrijke joodse kolonie. Zij hadden de vrijheid van godsdienst en van onderwijs verkregen, eerst van de Engelsen en later ook van de Nederlanders. Tot op zekere hoogte mochten zij zelf rechtspreken en straffen opleggen. Hoe zij met de slavenbevolking omgingen is niet precies bekend. Maar ook op de joodse plantages was verzet en liepen tot slaafgemaakten weg. De joden vormden een eigen militie om weglopers te gaan zoeken. Zij deden dit effectiever dan dat de overheid dan kon.
Joden in de stad Toen in 1667 de Zeeuwen Suriname veroverden besloten de meeste Engelsen om het land te verlaten. Zij vertrokken onder andere naar Barbados en Haiti. Maar de Engelse joden bleven. In 1750 was meer dan de helft van de witte stedelingen joods. Net als de eigenaren van andere plantages trokken zij naar Paramaribo en benoemden directeuren om het uitvoerende werk op de plantages over te nemen. Zij maakten daar deel uit van de economische en sociale elite. Ook woonde er een vrij grote groep joodse mulatten in de stad. Na 1750 trokken er ook Oost-Europese joden naar Suriname, vanwege de pogroms en vervolging in Polen en Wit-Rusland. Zij waren over het algemeen armer dan de Sefardische joden die een eeuw eerder in Suriname aankwamen. De groepen mengden niet en hadden elk hun eigen synagoge in de stad.
Na de afschaffing van de slavernij vertrokken veel joden uit Suriname. Net als andere planters verhuisden zij naar Nederland of de Verenigde Staten. De Joodse gemeenten werden steeds kleiner. Zo klein dat de Sefardische en Asjkenazische joden niet elk een volwaardige religieuze gemeente konden vormen. Uiteindelijk zijn de twee gemeentes samengegaan, iets wat niet vaak is voorgekomen. Vandaag zijn er nog slechts een kleine honderd joden lid van de Surinaamse joodse gemeente.
Joodse invloeden Dat er nog maar weinig joden in Suriname wonen betekent niet dat hun erfenis is verdwenen. Zo kent de Surinaams-Creoolse keuken nog veel gerechten met een Joodse oorsprong, zoals pom (een ovenschotel met tayer en kip) en her-heri (aardvruchten met bakkeljauw).
Ook kent iedereen Naskip, een op Amerikaanse leest geschoeide keten waar je gefrituurde kip eet, opgericht door een nazaat van David Nassy.
Bij de Marrons en Creolen in het buitengebied zijn oude joodse begrafenisrituelen nog steeds in gebruik.
Veel straatnamen in Paramaribo verwijzen naar Surinaamse Joden: de Jesserunstraat, de Jodenbreestraat en de Da Costastraat.