De Wilde kust werd ooit bewoond door inheemse stammen. In Suriname vooral Caraïben en in Guyana vooral Arowakken.
Zij woonden langs de kust en langs de rivieren in het binnenland. De Caraïben hadden veel contact met anderen, zo voeren zij met hun kano's naar andere Caribische eilanden. Het is niet bekend hoeveel inwoners Suriname omstreeks 1600 had, maar schattingen gaan uit van 5000 Caraïbische families.
Toen de eerste Europese kolonisten de Guyanese rivieren opvoeren, in het begin van de 17-de eeuw, maakten zij contact met de inheemsen. De contacten waren zeer wisselend: op sommige plekken werden de kolonisten direct verjaagd, op andere konden zij kleine nederzettingen vestigen. Zo hielden weinig kolonisten het lang vol aan de Cayennerivier, in het huidige Frans Guyana. Periodiek vielen de inheemsen de nederzettingen aan waarbij doden vielen en huizen werden vernield. Een groep Engelsen onder leiding van Willoughby die in 1650 de Surinamerivier opvoer hield het daar langer uit omdat zij de inheemsen als de eigenaren van de grond zagen en bij aanvang met hen een verdrag sloten. Zij leefden in relatieve vrede met elkaar tot in 1667 Abraham Crijnssen de Engelsen verjoeg. Hij hield zich vervolgens niet aan het verdrag van de Engelsen, waardoor de vijandigheden tussen inheemsen en kolonisten toenamen.
Inheemse oorlog Van 1678-1685 woede er in Suriname een oorlog tussen de inheemsen (Caraïben) en de kolonisten. De eerste tien jaar dat de Zeeuwen de macht van de Engelsen hadden overgenomen verliepen vrij dramatisch. De meeste Engelsen besloten het land te verlaten, met medenemen van hun spullen, slaven en kennis. Wat ze niet mee konden nemen staken zij in brand. Er braken epidemieën uit. Het aantal inwoners op de plantages daalde van ongeveer 1500 Europeanen in 1667 naar minder dan 300 en ongeveer 3000 slaven en inheemsen in 1684.
De plantages op linkeroever van de Surinamerivier en de plantages aan de Parakreek werden in deze oorlog vrijwel allemaal vernield. Een fortje bij de monding van de Parakreek veranderde daar weinig aan, maar noordelijker bleven de plantages in takt. De Caraïben waren waarschijnlijk verbolgen over de niet-naleving van het verdrag met de Engelsen. Zij werden door de Zeeuwen niet erkend als grondeigenaren. Ook waren er tal van incidenten waarbij planters geweld tegen de inheemsen gebruikten. De Caraïben lieten zich niet dwingen om op de plantages te werken. Soms deden zij dat wel, maar als zij dan wat geld hadden ontvangen of gewoon geen zin meer hadden liepen ze weer weg: zij konden zich prima redden in het bos.
De inheemsen begonnen vanaf de tweede helft van 1678 een guerilla met gelijktijdige invallen op plantages aan de Perica, Commewijne, de Suriname en de Para. Er, Para. Suikermolens, rietvelden en kostgronden werden in brand werden gestoken en de planters en huisgenoten gedood. Steeds vaker lukte het de inheemsen om de tot slaafgemaakten aan hun kant te krijgen. In latere aanvallen hadden weggelopen slaafgemaakten zelfs de lead. De oorlogssituatie duurde tot 1686, het jaar waarin gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck een vredesverdrag sloot met de Caraïben. Zij zouden nooit meer gedwongen op de plantages hoeven te werken.
Zie hieronder een kaart met plantages uit 1660 (Byam).
Inheemsen en Marrons Tijdens de tijd van de slavernij verspreiden de verschillende groepen Marrons zich langs de bovenloop van de rivieren over het land. Zij kwamen op plaatsen te wonen waar ook al Inheemsen woonden of hadden gewoond. De binnenlandse Inheemsen, zoals de Trio en Wayana's, gingen door de opkomst van de Marrons steeds verder stroomopwaarts wonen. Soms leidde dit tot conflicten. Maar over het algemeen respecteerden de bewoners van het binnenland elkaar. De groepen leerden veel van elkaar. Zo leerden de Marrons veel over de planten, dieren en kruiden in het bos, die zij met hun Afrikaanse achtergrond niet kenden. De Marrons hadden op de plantages geleerd met hout te werken en gaven dat weer door aan de indianen. Ook op het gebied van de religies werd uitgewisseld: veel van de tegenwoordige Winti-goden van de Marrons hebben een inheemse oorsprong. Af en toe kregen Marrons een relatie met Inheemsen. De Inheemsen trouwden ook met leden van andere bevolkingsgroepen. Zo heef Desi Bouterse ook verre inheemse voorouders (naast Zeeuwse, Creoolse en Chinese).
Inheemsen anno 2023 vormen een kleine minderheid in de Surinaamse samenleving. Omdat de meesten van hen ver in het binnenland wonen, waar nauwelijks werk of overheidsvoorzieningen zijn, is hun inkomen relatief laag. Hun leefgebieden worden bedreigd door goudzoekers en houtkappers omdat de Surinaamse overheid hun landrechten maar niet behoorlijk regelt. Blijkbaar wegen de inkomsten van goud- en houdconcessies voor de overheid zwaarder dan het welzijn van de inheemse bewoners.