Bijlhout en Bakkeljauw

Denk je eens in dat je woont op een houtplantage ergens aan de oever van een rivier aan de Wilde Kust (nu Guyana, Suriname en Frans Guyana). Het is twee eeuwen geleden en je werkweek begint met het slijpen van je bijl, je kapmes en je zaag, dan trek je met vier lotgenoten het oerwoud in om goed timmerhout te vinden. Na vier uur lopen zet je je bijl onderin de stam van een mooie woudreus en nog vier uur later valt de stam krakend neer. Samen hak je de boom vrij van takken en dan is het tijd om wat vis op te bakken, bakkeljauw deze keer, en je hangmat ergens op te hangen voor de avond valt. Over vier dagen moet je met dertig mooie planken terug zijn op de plantage. Want je bent als slaaf geboren op deze grond...

Antropologe Eva Spoors leeft nu een paar maanden op zo'n houtplantage omdat zij wil voelen en begrijpen hoe het was om slaaf te zijn. En slavenhouder, iets wat toen gewoon was maar nu niet meer voorstelbaar lijkt. Ze spreekt over slavernij met de nazaten van de slaafgemaakten, die nog steeds met elkaar op dezelfde plek wonen: kort na afschaffing van de slavernij kochten de vrijgemaakten samen de plantagegrond.

Iman Sprenger werkte kort na de onafhankelijkheid van Suriname een aantal jaren aan wat nu de Anton de Kom Universiteit heet. De culturele diversiteit in dat land met zijn oude plantages en ongerepte natuur raakte hem diep. Weer in Nederland ontdekte hij pas dat zijn voorouders er plantages bezaten, iets waarover in de familie nooit was gesproken. Na zijn werk in het bedrijfs­leven besloot hij antropologie te gaan studeren en bracht hij een paar maanden door op een vroegere plantage. Zijn roman Bijlhout en Bakkeljauw is het resultaat van een zoektocht naar de motieven van zijn voorouders en de nog zichtbare gevolgen van hun handelen bij de nazaten van de tot slaafgemaakten.

 

De roman Bijlhout en Bakkeljauw gaat over de inspanningen die Eva - en haar professor Ivo - moeten doen om het slavenleven en het systeem van de Trans-Atlantische slavernij te doorgronden. Eva komt daarbij tot de ontdekking dat haar eigen Zeeuwse voorouders ook slaven bezaten. Als ze ook nog verwikkeld raakt in een conflict op de plantage besluit ze om onder te duiken en de wetenschap de rug toe te keren. Ivo's faculteit komt daarmee in de problemen en hij besluit haar te gaan zoeken. 

Bijlhout en Bakkeljauw is verschenen op 18 mei 2022!  

Koop de paperback voor € 9.90   

         Geen verzendkosten!

Koop het e-book voor € 5.50

 

Bekijk de boektrailer

Video file

Lees hier de eerste bladzijden:

Ivo

Even leek Ivo Tholen van Vlissingen de controle over zijn fiets te verliezen toen hij die vroege januariochtend het verlaten universiteitsterrein opdraaide. Een kil zonnetje scheen hem onverwacht recht in het gezicht waardoor hij het laagje ijs op de klinkers onder zijn voorband niet op­merkte. Daar ga ik, dacht hij, maar een snelle ruk aan het stuur en een vlug voetje hielden hem overeind. Zijn nek­haartjes schoten omhoog, maar de gedachte dat hij dit op zijn leeftijd nog steeds kon liet ze weer tevreden neer­dalen.

Lees meer...

 

Eén moment voelde hij zich de jonge en briljante alles­kunner, afgestudeerd in én natuurkunde én antro­po­logie en de beste wielrenner van de universiteit, geliefd en bewon­derd door veel meisjes en een enkele jongen. Stoer trapte hij de brede laan van de campus op, als een winnaar die op de finish af ging, sterk en zonder om te kijken. Hij wist zich nog steeds in goede vorm, voor iemand die de pensioenleeftijd naderde. Maar niemand zag hem.    Een donkere wolk schoof voor de zon en zijn gezicht betrok. Binnenkort was het hier gedaan. Alle gebouwen leken vandaag iets treurigs uit te stralen, de bomen stond­en nat en dood langs de laan, alsof ze wisten wat hem gister was aangedaan. Dat er niemand op straat was hielp ook niet. Wat een de­pri­merende omgeving eigenlijk, dat hij dit nooit eerder had opgemerkt. Hij keek met andere ogen naar de ge­bouw­en. Wat een lelijke gevels, de horizontale zon­we­ring­ deed hem denken aan de schietgleuven in de Duitse bun­kers in de duinen van zijn jeugd. Even later reed hij de fietsenstalling in. Het hol onder in de betonnen spelonken van het faculteits­gebouw rook naar olie en natte krant en verslechterde nog verder zijn humeur. Hoe was het mogelijk dat hij alle dagen goed gemutst zijn werkdag was begonnen vanuit dit muffe hok? Of hadden de gebeur­tenissen van gister op zijn reukorgaan ingewerkt? Dat zijn zintuigen nu op de toppen van hun kunnen functio­neer­den, zoals bij de antilope die probeert te ontsnappen aan de geur uit de leeuwenbek? Een dier in het nauw?

Ivo passeerde de portier die hem fris ‘Goedemorgen, pro­fessor’ toeriep. Ivo groette de portier maar half en liep snel de trap op. Om bij zijn werkkamer te komen moest hij door een lange gang, met aan weerszijden de piepkleine kamers van zijn medewerkers. Die lieten altijd hun deuren openstaan ten teken van gastvrijheid, kom binnen hoor…, maar ook om wat lucht te krijgen en te zien wat er op de gang gebeurde. Zij wisten vast al hoe de vlag erbij hing en omdat hij geen zin had in spitsroeden lopen, was hij vandaag extra vroeg. Alle deuren zaten nog dicht, gelukkig, hij was de eerste. Als een insluiper liep hij stil naar zijn ruime kamer en draaide de deur aan de binnenkant op slot. Nu kon hij in alle rust nadenken over zijn afscheidsrede aan het eind van deze maand en zijn papieren dossiers raadplegen.

De hele dag zat Ivo aan zijn bureau tussen stapels licht­gele en roze mappen. Hij sprak met niemand. Eén voor één gleden zijn vroegere onderzoeksprojecten door zijn han­den: Visserij onder Caribische indianen, economie van de Candomblé-genezers in Brazilië, Chine­se klein­handel in Peru, illegale orgaanhandel in Midden-Mexico. Jeetje… dat ik dat allemaal gedaan heb, dacht hij, eigenlijk best bij­zon­der. Er groeide iets van trots in hem. Soms maakte hij een aantekening of kopieerde hij iets uit een dossier. Nu hij zijn publicaties zo achter elkaar doornam, iets wat hij niet eerder deed, begon hij overeenkomsten te zien tus­sen al die vissers, natuurgenezers en kleine handelaren. De slimste vissers zochten naar nieuwe conser­verings­me­thoden voor vis, de brutaalste natuur­genezers naar inter­nationale clientèle en de gewiekste handelaren naar verre luxe goederen voor een prikje. Het ging natuurlijk om de winst, maar – zo zag Ivo het – er is nog iets veel belang­rij­k­ers: prestige. Prestige is het kernwoord. Overal op deze wereld komt de mens in beweging, niet alleen voor geld, geluk of welzijn, maar om zijn of haar aanzien binnen de gemeen­schap te vergroten. Want de mens met het meeste prestige, het hoogste sociale aanzien, mag de beste plaats innemen op de mensenrots. Wat je precies moet doen om je prestige te vergroten, hangt af van de cultuur en de tijd waarin je leeft. Hij voelde van bin­nen iets kleins kriebelen, iets warms opbloeien. Mis­schien was dit wel de kiem van zijn lang gezochte en alles­omvattende theorie over de essen­tie van menselijk gedrag.

Op de volgende map stond alleen een naam: Eva Spoors. Zij was geen project, nou ja…, nee, zij was een van zijn allerbeste studenten, aan het begin van dit millen­ni­um. Hij legde de map voor zich op tafel en staarde een tijdje bewegingsloos door het raam. Buiten was het zacht gaan sneeuwen, maar hij keek niet naar de wervelende vlokken. Hij zag Eva voor zich, mooi en intel­ligent en her­innerde zich hoe veelbelovend zij was. Hij voorzag een glanzende carrière in de wetenschap. En ja, daar was ze ook aan begonnen, hier op deze gang. Ze had meer in haar mars dan hij, hij vond haar de nieuwe Margaret Mead. Met haar scherpe verstand én charme had Eva een belang­rijke rol kunnen spelen in het actuele racismedebat en daar­mee mis­schien de faculteit, en hem, kunnen red­den. Maar het was anders gelopen.

Hij zag Eva weer op de stoel tegenover hem, vieren­twin­tig jaar oud, met eigenwijze paardenstaart en net ge­slaagd voor haar master antropologie. Hij mocht bepalen aan wie van de vierentwintig kandidaten de promotie­plaats zou worden gegund. Dat betrof antropologisch on­der­zoek on­der Caribische indianen.    ‘Wat zou jij doen,’ vroeg Ivo haar, ‘als je in je veld­onder­zoek ontdekt dat jouw informant onlangs ie­mand heeft gedood? Zou je dat melden of voor je hou­den?’ Hij hield ervan sollicitanten te confronteren met extre­me situaties en beperkte opties. Eva keek hem onver­schrok­ken aan en zei: ‘Geen van beide. Ik zou de informant vragen wat hem tot die daad heeft gebracht.’ Goed zo meisje, dacht Ivo terwijl hij tevreden knikte, dat is de juiste houding. Zo kun je iets gaan begrijpen van wat het betekent om deel uit te maken van een andere cul­tuur dan de jouwe. Het was maar goed dat hij dat ‘meisje’ niet uitsprak. Anders had zij misschien het gesprek beëin­digd en de baan aan een ander gelaten.

Hij hield nog wel meer voor haar verborgen. Bijvoor­beeld dat hij haar behoorlijk aantrekkelijk vond. Zijn blik was al vaker aan haar blijven hangen, ze was – met die hel­der­blauwe ogen – een wonder om naar te kijken. Hij voel­de zich schuldig. Hij wist alleen niet of dat kwam om­dat hij iets wilde wat niet mocht óf omdat hij zijn gedach­ten over haar achterhield. Je verbergt toch alleen iets als dat iets slechts is, dacht hij. Omgekeerd, als je iets ver­borgen houdt, dan is het slecht. Het slechte in de mens wordt toegedekt door de leugen en wordt zo nog slechter.    ‘Wat betekent dat geknik van u?’ vroeg Eva nogal bru­taal. Hij schrok en hield zijn hoofd stil.    ‘Eh… je hebt gelijk, vraag hem ernaar. Maar de infor­mant zal dat niet snel aan je vertellen, hij zal zijn slechte daad ontkennen.’    ‘Niet als hij dat zelf anders ziet, misschien vindt hij zichzelf wel een held, iemand die het kwaad een fikse slag heeft toegebracht.’ Ja, die Eva was niet voor de poes. Nog maar eens zo’n vraag.    ‘Hoe bezie jij je leeftijdgenoten die naar het einde van de wereld reizen om de authentieke (hij maakte met beide handen in de lucht denkbeeldige aanhalingstekens) mens te ontmoeten?’    ‘Ik ben soms jaloers op hun naïviteit,’ antwoordde Eva, ‘geloofde ik ook maar in het idee dat er nog zuivere oor­spron­kelijke mensen bestaan (geen aanhalingstekens), on­aan­geraakt door onze neokoloniale waarden.’    ‘Oh… dus je bent niet romantisch ingesteld?’ Ze keek hem even verbaasd aan. Je zag haar denken: wat is dit?    ‘Ik, romantisch? Absoluut niet… tenminste… als het over het vak gaat.’ Ivo durfde op dat moment niet door te vragen. Zij kreeg de promotieplaats, natuurlijk, en nam haar intrek in een van de kamertjes hier op de gang, nu meer dan tien jaar geleden. In die jaren hadden Eva en hij, tenminste zo voelde hij dat, zich ontwikkeld tot het intellectuele en stu­wende hart van de onderzoeksgroep.

Met een zucht opende hij haar map. Bovenop lag de laatste brief, een mooi regelmatig handschrift met een fel­ge­kleurde toekan als postzegel. Hij kon de verleiding niet weerstaan en herlas:

Frimangron, 12 juli 2019

 Hooggeleerde heer (haha), lieve Ivo,

Het is zover, sinds vanmorgen weet ik het zeker: ik ga vanaf nu al mijn energie en kennis inzetten om de mensen hier in het binnenland bij te staan. Dat betekent dat ik stop met de wetenschap, met antropologie. Dat moet zo zijn omdat ik nu pas echt voel wat mijn voorouders de mensen hier hebben aangedaan. Ik vond altijd dat ik zelf nooit iets had misdaan, dat ik niet discrimineerde en ‘goed’ was; dat ik de Ander als een volko­men gelijkwaardig persoon zag. Maar dat is niet zo.

Het irriteerde Ivo een beetje dat zij de spot dreef met zijn hoog­leraarschap, alsof hij dat niet had verdiend. Hij hoorde dan misschien niet tot de top drie antropologen van het land, maar toch… En dat zij de academie zo plomp­verloren vaarwel zei, dat had hem diep geschokt. Hij begreep er nog steeds niets van en voelde zich in ze­kere zin beledigd. Het voelde of de tijd en energie die hij al die jaren in haar investeerde aan opleiding, coaching en colle­giale reflectie in één klap door haar bij het oud vuil werd ge­zet. Wat zonde, zuchtte hij. En hoe komt ze erbij dat ze anderen als niet-gelijk­waardig ziet: je kunt geen antropoloog zijn als je je boven anderen plaatst. Toch wist hij ineens niet meer zo zeker dat hij dat zelf ook nooit deed. Ivo las verder.

Mijn maanden tussen nazaten van slaafgemaakten leer­den me zien dat ik wel over hen oordeel, niet openlijk, maar traag en onzichtbaar, als een ondergrondse veenbrand die je niet ziet maar zich dagen later toch naar de oppervlakte woekert. Ik heb tot mijn schande ontdekt dat ik hun analfabetisme dom, hun geloof kinderachtig en hun rituelen vervelend vind. Net zoals onze voorouders dat vonden. Ik heb hen niet zoals mijn voorouders fysiek misbruikt door ze met zweep en ketens te dwingen op het veld te werken, het bos te vellen of sloten te graven. Maar wel mentaal, door mezelf op een aca­demisch en intellectueel voetstuk te denken en van daaruit op hen neer te kijken. Ik was niet solidair met hen.    Daarom ben ik schuldig aan de beroerde sociaal­economische toestand waarin zij zich nog steeds bevinden: niet door wat ik doe of deed, maar door wat ik naliet: ik ben in mijn denken niet solidair met hen. Ik weet nu waar dat denken vandaan komt: het is mijn cultuur, ingegeven door mijn ouders, onbewust. Zij erfden dat weer van hun ouders. Het is mijn erfschuld.

Nou zeg, erfschuld…, erfschuld… Ivo begon zich pos­tuum weer op te winden. Dat was toch een veel te beladen woord. Het deed hem sterk denken aan de christelijke erf­zonde, dat ieder mens, sinds Adam en Eva een hap van de verboden vrucht namen, bij geboorte al is besmet met het kwaad en dat de mens op eigen kracht nooit meer aan dat kwaad kan ontsnappen. Joden en islamieten denken daar gelukkig anders over. Die vinden ook dat de wereld na Adam en Eva niet meer perfect is, maar dat je door je soli­dair met de Ander te tonen toch nog een goed mens kunt worden.

Ik zie maar één manier om die schuld in te lossen: mij volle­dig solidair ter beschikking te stellen van de nazaten van slaafgemaakten, met heel mijn lichaam en heel mijn ziel. Zo­als hun voorouders zich ter beschikking van de onze moesten stellen, ver van hun verwanten in een vreemd land. Ik weet nog niet hoe of waar, ik moet de plantage nu snel verlaten, maar ik vind wel een plek en een manier om hen te helpen. Als ik niets doe, lijkt de ondergang van de gemeen­schap on­afwendbaar.    Graag laat ik je weten dat je voor mij heel veel hebt betekend. Zonder jou was mijn leven niet wat het nu is. Je hebt mij altijd gesteund en daar wil ik je uit het diepst van mijn hart voor bedanken. Het spijt me echt dat ik met mijn besluit jouw droom, als jouw kroonprinses en opvolger, niet zal waarmaken. Ik kan niet anders.

Vaarwel, het ga je goed, Eva.

PS: ik stuur mijn veldnotities en logboek mee, misschien kun jij er iets mee.