Christenen aan de wilde kust

columbus
Columbus landt in Amerika, terwijl links drie soldaten een kruis oprichten.

Christelijk bestuur Vrijwel alle planters en bestuurders van de koloniën aan de wilde kust waren Christenen. In de notulen van de vergaderingen van het Hof van Politie in Suriname valt te lezen dat elke vergadering begon met een gebed. Behalve Christenen was er in Suriname ook een vrij grote groep Joodse planters. Ook zij hadden geen moeite met het hebben van slaven: die waren immers noodzakelijk om het zware werk op het land te verrichten. Europeanen en Inheemsen waren daar fysiek niet toe in staat.

Zoals de kerk dacht: tot slaafgemaakten zijn geestelijk vrij om Christen te worden. Maar hoe anders was de praktijk. In de koloniën werden regels uitgevaardigd die tot slaafgemaakten verboden om zich tot het Christendom te bekeren. Logisch, want als zij Christenen zouden worden, mocht je ze niet meer als slaaf houden. Daarom werden er in de achttiende eeuw ook geen missionarissen toegelaten in de koloniën. Die probeerden dat wel: de Moravische Broedergemeente was al in 1740 in Paramaribo aangekomen, om de vrijgemaakten die daar woonden te bekeren, maar het leven werd hen zo moeilijk gemaakt dat ze snel vertrokken naar Berbice. Ook daar lukte het niet en besloten zij zich te richten op de inheemse bevolking. Rond 1750 waren enkele honderden inheemsen bekeerd.

kerkje welgelegen

Na de vrede met de Saramacaners in 1762 trokken de missionarissen naar hun dorpen aan de bovenloop van de Suriname rivier. Zij leerden de taal en bouwden kerkjes en later medische posten en scholen.

Zendelingen op de plantages Vanaf 1780 liet een enkele planter de zendelingen toe om zijn slavenbevolking te bekeren. Langzaam wisten zij dat ook naar andere plantages uit te breiden. Pas toen duidelijk werd dat de slavernij binnen enkele decennia zou worden afgeschaft, vanaf ongeveer 1800, waren de missionarissen plots erg welkom op de plantages vanuit de gedachte dat niet-Christelijke vrije slaven  mogelijk wraak zouden gaan nemen op hun eigenaren. Het was dan verstandig dat zij goed doordrongen waren van het gebod 'Gij zult niet doden'. 

Van alle gezindten kwamen er missionarissen naar Suriname en Guyana: Moravische broedergemeente, Katholieken, Evangelische Broedergemeente (Hernhüters), Diaconessen, Jehova's getuigen, Lutheranen...

Tegen de tijd van de afschaffing van de slavernij maakten veel tot slaafgemaakten deel uit van de een of andere Christelijke kerk. Maar op de plantages en bij de Marrons lukte het niet zo goed om ook de Christelijke waarden als het huwelijk en monogamie over te brengen. Het oude Winti-geloof bleek hardnekkig. Afgoderij, zoals dat werd genoemd, was officieel verboden. Pas in 1976 werd dat verbod opgeheven. 

ebg kerk steenhovenbrugstraat
EBG Kerk aan de Steenbakkerijstraat in Paramaribo

Tegenwoordig heeft  het Christendom nog een stevige  positie onder de creolen in de Surinaamse samenleving. Er zijn nog honderden kerkgebouwen te vinden in en buiten de stad. Gesprekken (en emails) worden afgesloten met een dankwoord aan God. Maar buiten de stad wordt er nog steeds niet getrouwd. De nieuwe evangelisten, zoals de Pestecoastals, winnen steeds meer aanhang ten koste van de protestanten en katholieken.