De Boni's Van alle Marrongroepen aan de Wilde Kust die in opstand kwamen tegen de slavernij is de groep van Boni en Aluku wel de meest bijzondere. Boni, geboren omstreeks 1730 in een Marrongroep bij de Cotticarivier, voerde een verbeten en lange tijd succesvolle strijd tegen de planters en het koloniale regime in Suriname. Zijn Afrikaanse moeder vluchtte vlak voor zijn geboorte van de plantage Anna's Zorg aan de Warapakreek. Over zijn vader is onduidelijkheid, volgens sommige verhalen was zijn vader wit, volgens anderen inheems.
Boni leidde, samen met Aluku, een groep van ongeveer 250 Marrons, het merendeel mannen. Om te kunnen overleven in het bos moesten zij huizen bouwen en voedsel verbouwen. Dat was toen vrouwenwerk. Geweren en munitie waren nodig. Boni overviel met zijn mannen vele plantages, waarbij de witte directeuren en opzichters meestal werden gedood. Hij nam geweren, munitie, gereedschap en vrouwen mee naar zijn dorpen. Aluku regelde het leven in de dorpen, kapte kostgronden en bouwde verschillende dorpen, waaronder Buku, een met palen versterkt dorp op een vrijwel onbereikbare schelpenrits in de zwampen in de noordoostelijke kuststreek van Suriname.
Hij wist dat Buku op een dag zou worden gevonden door de soldaten van Jan Nepveu, de gouverneur van de kolonie. Daarom bouwde hij moeilijk vindbare dorpjes tussen de zwampen waar voor meerdere weken voedsel lag opgeslagen, zoals het dorp Kibri kondre ('verstopgrond'). Daar kwam je alleen als je wist waar de houten loopplanken onder het wateroppervlak waren aangelegd.
Het Hollandse gezag had de grootste moeite om de aanvallen van de Boni's te pareren. De gouverneur Jan Nepveu verzocht de Staten generaal dringend om troepen te sturen. Die kwamen er uiteindelijk in 1772: Ongeveer 800 man onder leiding van de Zwitserse militair Fourgeoud. Die had tien jaar eerder de opstandelingen in de Zeeuwse buurkolonie Berbice weten te bedwingen (nadat de vrijgevochten slaven onderling grote ruzie hadden gekregen en hun leider Coffy zelfmoord had gepleegd). Onder de soldaten was de Schots-Nederlandse militair John Stedman, die een beroemd boek schreef over zijn ervaringen met de oorlog tegen de marrons, de plantages, de slavernij en de natuur in Suriname.
De Hollanders wisten niet precies waar Buku zich bevond. Het gebied was vrijwel ontoegankelijk door de vele moerassen, muskieten en zware regenval. Hieronder is Buku aangegeven op een deel van de kaart met plantages van Lavaux uit 1726.
Fourgeoud lukte het niet om succes te boeken tegen de Marrons. Hij was eigenwijs en kreeg ruzie met Nepveu. Die geloofde niet meer in zijn aanpak van de strijd. Nepveu nam twee maatregelen: hij liet een kordon van militaire posten om het hele plantagegebied aanleggen, met een brede opengekapte weg tussen militaire posten op schootsafstand. Als de Marrons na een plundering het kordon zouden passeren konden zijn soldaten hen grijpen. En hij liet een leger opzetten van tot slaafgemaakten die na afloop van hun dienst de vrijheid zouden krijgen. Zij kregen rode petten en werden daarom wel "redi musu" genoemd
Het kordon was niet erg effectief, maar het leger redi musu wel. Met hun vrijheid in het verschiet vocht één tot slaafgemaakten beter dan tien huursoldaten van Fourgeoud.
Pogingen om Buku te ontzetten
De militairen Kraft en Keller gingen eind 1771 met 70 tot 80 soldaten op pad om Buku te veroveren, maar werden hard terug geslagen door de Marrons. Zij keerden terug met grote verliezen en zeiden dat Buku niet was te veroveren.
Een half jaar later trok luitenant Oorsinga met 300 man naar Buku (rode lijn). Hij bereikte een plek tegenover het dorp en bouwde daar een legerkamp, maar het lukte niet het te veroveren, omdat het water in de moerassen in de regentijd erg hoog stond.
Eind augustus 1772 trekt sergeant Mangold met 173 man van het Vrijkorps - de Redi Musu's - via de Coermotibo, een zijrivier van de Cottica, met een zuidelijke boog naar Buku (gele lijn). Zes dagen later steken zij het moeras voor Buku over, maar worden zwaar onder vuur genomen. De soldaten wijken uit naar het legerkamp van Oorsinga, waar 12 soldaten worden vermist. Die zijn gevangen door de Marrons en na martelingen dood geschoten. Bij een van hen, ene Pasop van van Clarenbeek, hapert het geweer 2 maal. De Boni's vatten dat als een teken op, snijden hem een oor en zijn haar af en sturen hem weg om zijn commandanten te vertellen dat er nog wel meer dan drie scheepsladingen soldaten nodig zijn om de Boni's te verslaan.
Een maand later is ook Jurriaan Francois de Friederici vanaf de Atlantische kust in het kamp tegenover Buku aangekomen (groene lijn). Hij beseft Buku niet is te veroveren vanuit die plek. Met 180 man maakt Mangold een grote lus via het oosten om van daaruit Buku aan te vallen terwijl een deel van de troepen vanuit het legerkamp de Marons in Buku bestoken. Op 20 september 1772 wordt Buku ingenomen. Ongeveer vijftig vrouwen, kinderen en oudere mannen werden gevangen genomen. Er waren negen Marrons gedood, de overigen hadden zich uit de voeten weten te maken.
De Boni en zijn groep verlieten na enige tijd het gebied om aan de Marowijne te gaan wonen, meer stroomopwaarts. Maar daar woonden al andere groepen Marrons, de Aukaners. Zij hadden een vredesverdrag gesloten met het Hollandse gezag. Dat betekende dat ze met rust werden gelaten als zij geen plantages zouden overvallen en dat ze mensen van Boni's groep zouden moeten oppakken en uitleveren aan het gezag. Zij hadden last van Boni's voortdurende activiteiten en vroegen hem ermee op te houden. Dat deed hij niet. Op een dag werd hij in een val gelokt en gedood door een Aukaner. De Boni's vertrokken naar Frans Guyana en vestigden zich helemaal aan de bovenloop van de Marowijne, aan de Lawa. Hun nazaten wonen daar nu nog.