De eerste grote kolonisatie van Suriname werd georganiseerd door Francis Willoughby. Hij was een koningsgezinde Engelse baron die in 1648, tijdens de Engelse burgeroorlog, alles verloor en naar Barbados in het Caribisch gebied vertrok. De koning Charles II benoemde hem daar tot gouverneur. Maar Barbados was al behoorlijk vol. In 1650 richtten zijn verkenners in Suriname het fort Willougby op, op de plaats waar nu Fort Zeelandia ligt. In de volgende jaren vertrokken tientallen Engelse en Joodse planters met hun slaafgemaakten van Barbados naar de bovenloop van de Surinamerivier. Willougby vestigde daar de plantage Parham Hill, aan de Marechalkreek.
Zelf bracht Willougby niet veel tijd in Suriname door, hij besteedde zijn tijd aan het regelen van de eigendomsrechten op Suriname. Hij stierf in 1666. In die tijd werd de kolonie gerund door de officier William Byam. De kolonie groeide snel en hij gaf de joden het recht om hun eigen gemeenschap te stichten op Jodensavanne aan de Surinamerivier.
Al eerder, in 1627, hadden de Zeeuwen de plantagekolonie Berbice gesticht ten westen van Suriname, nu Guyana. Zie hiernaast een kaart van Berbice met Fort Nassau.
Kaart van Byam (1666) Op de kaart hieronder, één van de oudst bekende kaarten van Suriname, zijn de plantages aan de Surinamerivier aangegeven met de namen van plaatsen en de eigenaren. Je ziet namen als Watson, Cohen en Da Silva en het inheemse dorp Toorarica. Helemaal bovenin de kaart is een heuvel getekend, Armardill Hill, het huidige Berg en Dal.
Verovering In 1667 werd Suriname veroverd door de Zeeuwen olv Abraham Crijnssen. Kort daarna veroverden de Engelsen de kolonie weer terug, maar toen was juist de vrede van Breda gesloten waarin de Engelsen Manhattan kregen en de Hollanders Suriname. In de jaren na de overname vertrokken de meeste Engelsen naar andere plaatsen in het Caribisch gebied. Zij namen alles mee wat in de schepen kon. De kolonie kwam daardoor in moeilijke economische periode.
Weer Engelsen Toen de Nederlanden door Napoleon werden bezet, waarmee Suriname eigenlijk Frans zou worden, vroegen de planters of de Engelsen zolang het beheer over Suriname wilden voeren. De Stadhouder was uitgeweken naar Engeland en wilde voorkomen dat in de Nederlandse koloniën de slavernij zou worden afgeschaft, wat men verwachtte als die onder Frans bestuur kwam. De Engelsen kwamen in 1804 en bleven tot 1816, het einde van de Bataafse republiek, waarna zij het bestuur weer aan Nederland overdroegen. Maar alleen van Suriname: Berbice, Demarara, Essequibo en Pommeron - het huidige Guyana - raakten we definitief kwijt aan de Engelsen.
Deze vier relatief kleine koloniën waren tussen 1650 en 1800 slechts af en toe winstgevend. Ook waren er enkele zeer grote opstanden van de tot slaafgemaakten tegen de kolonisten. In 1763 bezettten de tot slaafgemaakten gedurende bijna een jaar de bovenloop van de Berbice, nadat zij veel planters hadden verjaagd of gedood. In 1823 was er een grote opstand in Demarara en Essequibo, toen de tot slaafgemaakten hoorden dat de slavernij zou worden afgeschaft en wilden weten wanneer zij vrij zouden komen. De Engelsen sloegen deze opstand met groot geweld neer, waarbij meer dan honderd doden vielen en velen ter dood werden veroordeeld. In Engeland waren deze verhalen olie op het vuur van de anti-slavernij aanhangers. In 1834 schafte Engeland de slavernij af. Nederland zou daar nog 29 jaar mee doorgaan.