Schepen voor fort Zeelandia
Portugezen en Engelsen waren de eerste kolonisten van het middelste deel van de Wilde Kust, het huidige Suriname. Zij arriveerden daar omstreeks 1630. Onder hen waren veel Joodse planters die uit Brazilië waren vertrokken, sommigen kwamen via Cayenne, anderen via Barbados. Vermoedelijk waren er toen ook al Nederlandse Joden bij, mogelijk van Barbados, maar precieze gegevens ontbreken.
Frances Willougby, Baron van Parham en gouverneur van Barbados, trok rond 1650 met een groep planters ook naar Suriname. Barbados was hen te vol en niet gunstig gezind. Hij noemde het land heel bescheiden Willougbyland. Op een oude kaart uit 1667, gemaakt voor William Byam, de rechterhand van Willougby, staan ongeveer 170 plantages, met vermelding van de eigenaren. Er staan veel Engelse en Joodse namen bij, een heel enkele Hollandse. De kaart staat 'ondersteboven', de blauwe pin staat bij wat toen fort Willoughby heette, het tegenwoordige fort Zeelandia. Bekijk zelf hiernaast (of hieronder) de kaart van Byam, je kunt inzoomen en vergroten tot het volledig scherm.
Tijdens de Engelse oorlog, in 1667, veroverde de Zeeuw Abraham Crijnssen een belangrijke Engelse kolonie aan de Wilde Kust: Suriname. Tot die tijd leefden daar ongeveer 100 planters met hun familie en slaven, de helft Portugese joden die eerder uit Brazilie en Cayenne waren verjaagd, de andere helft Engelse planters die vanuit Barbados naar de Surinamerivier waren getrokken, ook met hun slaven. Francis Willoughby, de initiatiefnemer, beschouwde de kolonie zo ongeveer als zijn eigendom, die daarom ook wel Willougbyland werd genoemd.
Op het moment van de verovering zat Willougby in Engeland. Zijn rechterhand, William Byam, had een fort gebouwd aan de monding van de rivier, maar dat was nog niet helemaal af toen Crijnssen met zijn mannen verscheen. Byam vermoedde een overmacht en gaf zich na een paar uur al over. Later moest hij zich voor de rechter verdedigen voor deze ‘lafheid’.
Crijnssen vertrok om meer Engelse koloniëin te nemen (Sint Maarten) en de Engelsen heroverden het gebied. Maar bij de vrede van Breda in 1667 werd Suriname weer van Holland, al moesten ze daar wel de kolonie Nieuw-Nederland (nu New York) voor opgeven.
De Sociëteit van Suriname nam in 1683 het bestuur van de kolonie over van de Staten van Zeeland. In de 15 jaar die het Zeeuwse bestuur duurde vertrokken veel Engelse planters naar elders en zakte de economie flink in. Er was geld nodig om de kolonie aan de zeezijde te verdedigen tegen Engelsen en Fransen en aan de binnenlandse zijde tegen overvallen van indianen. Uit armoe besloten de planters maar zelf de kolonie te gaan besturen.
De Sociëteit was een particulier bedrijf, met gedeeld eigendom van de West Indische Compagnie (WIC), de stad Amsterdam en één Zeeuw: Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. De laatste werd gouverneur van de nieuwe kolonie. Het belangrijkste bestuurlijke orgaan, het Hof van Politie en Criminele Justitie, bestond deels uit planters.
In 1770 wist de familie van Aerssen hun aandeel in de Sociëteit te verkopen aan de beide andere aandeelhouders. Exit Zeeuwen. Na de opheffing van de WIC werd Suriname in 1795 een onderdeel van de Nederlandse staat.