Verzet

fourgeoud
Op zoek naar marrons (Stedman)

Naast verzet van de slaafgemaakten is er kort na de overname door de Zeeuwen (in 1667)  ook sprake van hevig indiaans (inheems) verzet. In  de periode 1678-1686 vielen samenwerkende indiaanse stammen de plantages aan, vooral die aan de Pararivier (zie kaartje rechts, de witte rivier). De gouverneur Heinsius schreef dat de indianen vonden dat de Europeanen die ‘in schepen gecomen waren, wederomme met schepen moesten weggaan’, zodat de inheemsen weer het land zouden hebben dat ‘haer toecomt’. De kolonisten waren het daar beslist niet mee eens. De plantages aan de Para konden jarenlang niet worden gebruikt.

Meerdere vormen van verzet Vanaf het begin van de kolonisatie van de Wilde Kust was er verzet. Indiaanse stammen probeerde de kolonisten te doden en te  verdrijven, slaafgemaakten liepen weg of saboteerden het werk door heel traag te werken of de oogst te laten mislukken. Soms vergiftigden zij autoritaire planters.   

Marrons Weglopers vormden groepjes met gelijkgestemden, vaak uit dezelfde Afrikaanse regio, en stichten dorpen in de moerassen of diep in het binnenland. Zij vielen plantages aan om gereedschap, geweren en ook vrouwen mee te nemen. De eerste Marrondorpen lagen bij de Saramaccarivier. Later ontsonden ook dorpen in de kustmoerassen in de buurt van de Marowijnerivier. Het koloniale gezag liet honderden soldaten komen om de weglopers op te pakken, maar dat mislukte volkomen. Honderden Europese soldaten verloren het leven in de jungle, een handjevol Marrons werd gevangen.

Vredesverdragen Omdat het niet lukte om de indianen te beteugelen en de Marrons gevangen te nemen probeerde het gezag hen tegen elkaar uit te spelen. Zo betaalden zij indianen om marrons te pakken. De Marrons pikten dat niet en vielen indiaanse dorpen aan, zodat die besloten om maar niet meer voor de kolonisten te werken. Na jaren onderhandelen werden er diverse vredesverdragen gesloten. Eerst met Indiaanse stammen, later met verschillende groepen Marrons.